Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0590

Datum uitspraak2004-05-25
Datum gepubliceerd2004-06-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2006 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van verblijf.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 02/2006 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellante heeft op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank 's-Gravenhage op 12 februari 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 01/1663 ABW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 13 april 2004, waar appellante in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P. Siemerink, werkzaam bij de gemeente 's-Gravenhage. II. MOTIVERING Bij besluit van 6 december 2000 heeft gedaagde afwijzend beslist op de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van verblijf gedurende de periode van 17 augustus 2000 tot 20 oktober 2000. Bij besluit van 20 april 2001 heeft gedaagde de door appellante tegen het besluit van 6 december 2000 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Gedaagde heeft daartoe overwogen dat appellante met haar bijstandsuitkering naar de norm voor een alleen-staande ouder in staat wordt geacht te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, en dat er geen noodzaak bestond om met toepassing van artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw) bijzondere bijstand te verlenen. Appellante heeft tegen het besluit van 20 april 2001 beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het standpunt van gedaagde onderschreven en het beroep ongegrond verklaard. Namens appellante is genoemde uitspraak in hoger beroep gemotiveerd bestreden. Appellante wenst vergoeding van door haar, met haar zoontje, gemaakte kosten van verblijf gedurende de periode waarin zij niet beschikte over woonruimte, te weten de periode van 17 augustus 2000 tot 20 oktober 2000. In die periode heeft appellante volgens haar mededelingen en een door haar naderhand verstrekt overzicht extra kosten moeten maken door verblijf te houden op campings, in hotels en bij vrienden en familie. De Raad heeft in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding gevonden de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Met gedaagde en de rechtbank is de Raad van oordeel dat de door appellante gemaakte kosten niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat ten slotte geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2004. (get.) N.J. van Vulpen-Grootjans. (get.) P.C. de Wit.